PRESS | Marcin Dudek

Interview with De Standaard

Article by Johan Faes

Read the full interview (in Dutch) here.

 

Kunstenaar Marcin Dudek: ‘Archiefbeelden van hooligans laden mij op. Zelfs de pijnlijkste foto’s’

Kunstenaar Marcin Dudek: ‘Archiefbeelden van hooligans laden mij op. Zelfs de pijnlijkste foto’s’

 

Ben je ooit ex-hooligan? In zijn assemblagekunst zoekt Marcin Dudek altijd weer het geweld op in een poging het af te zweren. ‘Het is posttraumatische therapie,’ zegt de Poolse Brusselaar, ‘waar iedereen iets aan heeft.’

 

Eén blik op de halsketting van de fotograaf en de verstandhouding is een feit. Maar ook zonder kenteken pikt Marcin Dudek zijn lotgenoten er op iedere ­Europese straat zo uit. Het is een ­manier van scannen, van sluipen, ­lichaamstaal voor een survival-instinct.

 

Wat Cracovia Krakow afgelopen weekend gepresteerd heeft, dat ze ­zevende staan in de Poolse Ekstraklasa? Hij weet het niet. Het voetbal was altijd slechts een achtergrond voor minder sportief gedrag. Dudek groeide op in een woonkazerne in Krakau, een sociale ladder in grauw beton met de ingenieur op de hoogste trede, dan de leraar, de ploegbaas, de arbeider, ‘en wij op het gelijkvloers, samen met de ratten’.

 

Je favoriete team was geen keuze. In die buurt ben je voor Cracovia, nog geen kilometer naar het noordwesten ben je voor Wisla. De stadsderby staat bekend als een van de felste in Europa – ze noemen het de Heilige Oorlog. Toen Poolse hooligans begin 2000 met het Poznan Pact afspraken geen wapens te gebruiken tegen elkaar, onthielden de twee clubs uit Krakau zich. De Stad van de Messen maakt haar bijnaam waar.

 

Marcin is niet bovengemiddeld groot of gespierd. Dat was ook het marsorder van de ultra’s van Cracovia: val niet op. Als ze joegen op tegenstanders, droegen ze geen clubkleuren en werd er niet gedronken of gezongen. In stilte stapten ze een tram of bus op om zo dicht mogelijk bij hun prooi te kruipen en dan in koelen bloede toe te slaan. Of te steken.

 

‘Een erecode was er niet’, zegt Dudek. Als hij zich inhield omdat iemand uitgeteld voor hem op de grond lag, dan gristen ze zijn knuppel uit zijn handen om het werk af te maken. Het werd steeds driester halfweg de jaren 1990, toen bleek dat ook na het communisme de rekken leeg bleven. Messen werden machetes. De jongere broer van Marcin raakte bijna een hand kwijt. Na vier jaar gevangenis en een beroerte is zijn oudere broer veroordeeld tot de rolstoel. Hijzelf wist op zijn achttiende aan drie maanden cel te ontsnappen met een probatiedeal. Op de vuist gegaan met veiligheidsagenten in een winkelcentrum. Zijn zoveelste vergrijp. ‘Een paar diefstallen ook, maar ik was minder­jarig, dus dat telt niet.’ Hij lacht. Nu wel.

 

Toen moest hij eerst nog een aanval overleven, met zes waren ze, hij kon ­ternauwernood een lemmet wegduwen. Het was zo klaar als de zon na een totale verduistering: hij moest eruit om er niet voorgoed in te blijven.

 

Wist u waarnaartoe? Of was dat het vooral: weg?

‘We hadden het er voortdurend over: ontsnappen uit de buurt. Maar ik kende niets anders. Vanaf mijn elfde jaar had ik nauwelijks een match gemist. Ik was de kleine rat die overal mee naartoe reisde. Het voetbal interesseerde me niet, het ging me om de groep. Daar werd ik gevormd, dat was mijn identiteit. We hadden geen toegang tot cultuur. Kastelen kende ik alleen omdat Krakau er als voormalige hoofdstad vol mee staat. Maar de hooligans werden alsmaar gestoorder. In de vroege jaren 2000 werden zeven jongens gedood.’

 

 

‘Mijn zin voor esthetiek ging niet verder dan territoriale graffiti spuiten en vlaggen schilderen. Tot ik wat kon bijklussen in een drukkerij en daar de bijlages van boekjes en kranten zag en echt begon te kijken. Late barokschilders als Tiepolo, met die bonte luchtspektakels. De energie die ervan afspat. Die visuele links met de sfeer in het stadion. Het voelde fantastisch om dat na te tekenen. Ik kon tekenen! Tiepolo en Veronese, dat werd mijn nieuwe crew. Daarna leerde ik Chaïm Soutine kennen en zijn schilderijen van dierenkarkassen. En nog later, toen ik in Oostenrijk mocht gaan studeren, de lichaamskunst van de Weense Aktionisten – een heel andere manier om messen te gebruiken. (lacht)

 

Het duurde een tijd voor uw hooliganverleden aan bod kwam in uw kunst.

‘Ik was er nog niet klaar voor. Ik wilde genieten van mijn nieuwe identiteit als artiest. Mijn jaren aan de academie in Londen, de eerste expo’s, de wereld rondvliegen … Ik wilde weg van dat verleden, mezelf onderdompelen in andere thema’s. Tien jaar ging ik helemaal los. Maar natuurlijk was het unfinished business. De beelden van vroeger bleven bijten. Ze verteerden me. Mijn broers die met handboeien vast­gehaakt zijn aan een radiator als ik zeven ben. Die lange, donkere gang vol politie die onze flat ondersteboven keert. Naar een tehuis gestuurd worden omdat mijn moeder het niet trok volgens de autoriteiten. De constante, complete chaos. Ik moest het kunnen verwerken, uitwerken in mijn kunst. Hulp heb ik nooit gezocht. Dit is mijn posttraumatische therapie. Mijn werk als symbolisch recipiënt voor al die verhalen.’

 

Het gaat verder dan persoonlijke verwerking. Er straalt groepsdynamiek uit uw panelen, maar ook de aantrekkingskracht van geweld.

‘Het begon met zelfgenezing, maar gaandeweg werd het wijder, universeel. Zo’n stadion is ook een capsule waarin de hele maatschappij gebald zit. De energie die daar vrijkomt, is fenomenaal. Het bevrijdt het individu van alle sociale druk.’

 

Dat is wel een heel positieve lezing.

‘Oké, je betaalt er een prijs voor. En de donkere kant is onmiskenbaar. In een menigte verlies je de controle over je ­lichaam, zeker als het gewelddadig wordt. Je gehoorzaamt de kracht van de groep. Je wordt aangetast. Maar het blijft fascineren. Het zit diep in elk van ons. Met de aantrekking ervan, schoonheid zelfs, lok ik mensen naar mijn ­werken. Zoals de geur van een giftige bloem. Zodra ze dichtbij komen, zien ze bijvoorbeeld dat het fragmenten zijn van mensen die vertrappeld worden op de Heizel. Dat is mijn esthetische alfabet.’

 

U kiest geen kant, alsof u toch nog ­ergens trots bent op die jaren.

‘Dat het extreem agressief is, hoeft geen betoog. Je wordt zo vermorzeld. En die zogezegde loyauteit tussen hooligans is een illusie. Uiteindelijk is het ieder voor zich. Maar ik begrijp wat het is om ergens deel van uit te maken. De zin van een overgangsritueel. Je krijgt er bepaalde waarden mee die je nergens anders leert. En die doorleven in mij als kunstenaar. Ik ben niet bang om aan de slag te gaan met ruwe materialen. Ik heb iets vulkanisch. Ik aarzel nooit. Ik heb geen last van zelfbewustzijn, ik vertrouw op mijn instinct. Want slechter dan toen kan het toch niet worden. Het wordt alsmaar beter. Ik stijg op. De bodem kan ook een trampoline zijn.’

 

 

Da’s mooi, maar daarvoor moet je nog geen hooligan geweest zijn.

‘Ik wil zeker niet veralgemenen. Maar ik heb zware tijden doorgemaakt en volgens mij zijn bepaalde ervaringen en emoties essentieel. Hoe kun je de mens beschrijven als je niet ook het beest wilt zien? Op verplaatsing 800 kilometer verder, in botsende wagons over dronken mensen klauteren, je elleboog in de ballen van je buur. Dat zijn de ringen van de hel. Woest, wild, tribaal. Het geweld ontploft in je gezicht. Terwijl er in kunst ook veel agressie zit, maar verborgen, subtiel, onder het oppervlak. Ik zie veel gelijkenissen met hooliganisme. De hiërarchie, de competitie, een tentoonstelling als uitwedstrijd, de vernissage als het begin van de schermutselingen. Vroeger knipte ik krantenberichten uit over gevechten, nu zijn het persartikelen over expo’s.’

 

Je kunt ze ook als tegenpolen zien: de hooligan als gecollectiviseerd instrument van destructie, de kunstenaar als onafhankelijke bron van creatie.

‘Destructie en creatie liggen heel dicht bij elkaar. Die cyclus van zelfvernietiging en herboren worden, zoals elk weekend in een voetbalstadion. Hooligan of kunstenaar, bij mij gaat het om energie. Mijn werk is pure energie. Dat genetische crowdgevoel zit diep in mij. Als ik archiefbeelden zie van hooligans, dan geven die mij brandstof. Zelfs de pijnlijkste foto’s laden me op.’

 

 

Mist u het soms, deel zijn van een groep?

‘Soms wel. In een groep voel je je een übermensch. Je kunt de autoriteiten ­onder de voet lopen. De hele straat kun je aan. Een groep kan een alternatieve macht zijn. Het heeft iets anarchistisch. Als individu ben je die kracht kwijt. Je kunt alleen opgaan in de massa. En een massa is iets heel anders dan een groep. Een massa is totalitair.’

 

‘Maar ik ben vooral opgelucht dat ik mezelf bevrijd heb. In de jaren 90 was het hooliganisme wars van politiek en religie. Vandaag komen priesters hun bodyguards rekruteren in de stadions en zijn hooligans de stoottroepen van extreemrechts. Pas op, vroeger werden Afrikaanse spelers ook uitgejouwd. En onze geuzennaam was dan wel Jude Gang, een verwijzing naar de Joodse roots van Krakau, ook bij ons zat er antisemitisme.’

 

Vreest u door dat verleden te thematiseren niet te veel gezien te worden als ex-hooligan eerder dan als kunstenaar?

‘Dat risico moet ik nemen. Natuurlijk weet ik hoe pers en pr functioneren, maar ik ben niet de advocaat van het hooliganisme. Ik hoop dat ik een toonbeeld kan zijn van hoe de kracht van kunst levens kan transformeren. Voor mij was het een gamechanger. En voor mijn broer, die meedenkt en collages maakt en ook in zijn rolstoel optimistisch blijft. Ik help er familie mee in Krakau. Sociaal verheffen, doen ontsnappen, genezen. Het is misschien de controverse die aantrekt, maar het is de kunst waarvoor je blijft hangen.’

 

Knipmes onder Vikingen

Zijn tentoonstellingen opent hij meestal met een performance. Dat zal ook zo zijn in Extra City, de kunsthal in een ­dominicanenkerk achter de Antwerpse dierentuin. Religieuze en bestiale extase, ze liggen dicht bijeen. En Marcin ­Dudek speelt er volop mee. Naast de kansel toont hij video’s van andere volksmenners in het adelaarsnest van een voetbalstadion.

 

In Tablica (2021), een triptiek met tientallen foto’s en documenten uit een strafdossier, klapt een voormalige ultra-leider uit de biecht. Marcin leerde hem kennen in een verbeteringsgesticht in Krakau, ‘een soort beroepsonderwijs: ze geven je drie dagen een spade en twee dagen les’. Later stuurde iemand hem een pdf van 400 pagina’s waarin de man in kwestie iedereen aan de galg praatte, vertelt Marcin. ‘De ene na de andere ­bekende kwam ik tegen. Hij zou zijn ­eigen moeder verkocht hebben.’ Als je het drieluik helemaal opent, heeft het ­gelijkaardige afmetingen als de gevangeniscel van zijn broer.

Wat hij deze keer gaat doen als performance? Tussen ons in op tafel liggen rookgranaten. Die zijn er altijd bij. Oranje rook. Oranje, zoals de binnenstebuiten gekeerde bomberjacks die ze droegen bij Cracovia en die aaneen­geklit het grootse textielsculptuur The group (2021) vormen. Rook, omdat het mensen stuurloos en uitzinnig maakt.

 

 

Hij herinnert zich nog goed zijn eerste granaat in Gdynia, een havenstadje niet ver van Gdansk. ‘In die tijd kon je in Polen niet aan Bengaals vuur of vuurpijlen raken. Maar daar aan de kust hadden ze boten met aan boord fakkels voor noodsignalen. Arka Gdynia, met wie we verbroederd waren, had als enige Poolse voetbalclub een rugbydivisie. Die spelers waren de lokale ultra’s.’

 

Hun stadion lag in een bos, het vak van de harde kern op een heuvel tussen de bomen. ‘Als kleine rat stond ik daar onder de barbaren met het heilig vuur in mijn hand. Een knipmes te midden van een Vikingleger.’

 

Het leek wel een passage uit Massa en macht van Elias Canetti, zegt hij. Daarin onderscheidt de schrijver-filosoof vier kenmerken van de massa. De massa wil groeien. Binnen de massa is er gelijkheid. De massa houdt van dichtheid. De massa heeft richting nodig.

 

Marcin Dudek zal er niet langer in opgaan.

 

‘The group’, een solotentoonstelling, tot 8 oktober in de Antwerpse Kunsthal Extra City. De monografie ‘Slash and burn’ wordt uitgegeven door Hopper & Fuchs.

 
You can visit The Group at Kunsthal Extra City in Antwerp until 8 October 2023. More info here.
May 13, 2023